De historische vereniging Stad en Ambt Doesborgh houdt in het kader van Doesburg 777 een lezing over ‘Het stadsrecht van Doesburg in perspectief’ De lezing wordt gegeven door prof. dr. Frank Keverling Buisman. De lezing vindt plaats op donderdag 30 oktober in Het Meulenhuus, Bergstraat 48 in Doesburg. Het begint om 20.00 uur. De plaatsruimte is beperkt, belangstellenden dienen zich vooraf aan te melden bij het streekmuseum; museum@deroodetooren.nl of tijdens openingsuren 0313-474265. De toegang is gratis.
In de dertiende eeuw kregen heel wat steden in de graafschappen Gelre en Zutphen van hun landsheer, de graaf, een eigen stadsrecht. Dat begon eigenlijk al iets eerder, aan het eind van de twaalfde eeuw, toen Zutphen als eerste – tussen 1191 en 1196 – een stadsrechtprivilege kreeg van graaf Otto I (1182-1207).Onder zijn opvolgers, zoon Gerhard (graaf van 1207 tot 1229), kleinzoon Otto II (1229-1271) en achterkleinzoon Reinald I (1271-1326) is het aantal plaatsen met een eigen stadsrecht enorm toegenomen.
Van hen heeft Otto II er verreweg de meeste verleend, waarvan alleen in de dertiger jaren van de 13e eeuw een stuk of zeven. Doetinchem (tussen 1229 en 1231) en Harderwijk (1231) beten het spits af, in 1233 gevolgd door Gendt, Lochem, Arnhem en waarschijnlijk Elburg. Dan volgen Doesburg (1237), Nieuwstadt (in het Overkwartier, ca. 1242) en Wageningen (1263). In totaal worden er aan de graven, later hertogen van Gelre 23 stadsrechtverleningen toegeschreven.
Het verkrijgen van zo’n stadsrecht betekende dat een plaats als het ware uit het omliggende platteland werd gelicht, een eigen bestuur en rechtsregels kreeg en ook op economisch gebied bijzondere voorrechten (marktrechten, tolvrijdom) verkreeg. Vaak werd zo’n stad door grachten, muren en poorten ook letterlijk uit het platteland gelicht. De burgers van zo’n stad vormden een eigen universitas. De stad zelf – de civitatis – werd een geprivilegieerde gemeenschap met een eigen rechtspersoonlijkheid, met eigen bezittingen en rechten.
Meestal was zo’n plaats al geruime tijd voor de stadsrechtverlening handels- of marktplaats, gelegen op een doorgaans gunstige plek langs rivieren of wegen. De verlening van een stadsrecht was dan ook vaak geen eenzijdige actie van de landsheer, maar geschiedde geregeld op verzoek van de inwoners van zo’n plaats. De inhoud van zo’n stadsrecht was dan ook vaak het resultaat van onderhandelingen tussen beide partijen. Zo is het vrij zeker ook in Doesburg gegaan, te meer er daar al eerder sprake was van marktrechten.
Het stadsrecht van Doesburg telt maar acht artikelen. Een dergelijk relatief gering aantal bepalingen was niet ongebruikelijk daar eigenlijk alleen zaken opgenomen werden die men uitdrukkelijk wilde regelen; al het gewone – dat wil zeggen dat de bepalingen van het landrecht van kracht bleven – hoefde niet nog Het Doesburgse stadsrecht uit 1237 bevindt zich in het stadsarchief met zoveel woorden herhaald te worden. De helft van de Doesburgse artikelen betreft economische aangelegenheden; daarnaast zijn er een paar bepalingen die over de rechtspraak gaan. Zeer uitzonderlijk is echter artikel 2 dat over ongewenst (zedelijk) gedrag handelt, en de overtreder met verbanning uit de stad bestraft. In geen enkel ander stadsrecht uit de regio komt een vergelijkbare bepaling voor.
Op al deze aspecten zal prof. Keverling Buisman tijdens de voordracht op 30 oktober ingaan.
Prof. dr. Frank Keverling Buisman (1945) studeerde rechten in Utrecht en volgde de Rijksarchiefschool. Hij was rijksarchivaris in Drenthe en Gelderland en van 2003 tot medio 2006 directeur van het Gelders Archief. In 1986 promoveerde hij op een proefschrift over Drentse rechtsgeschiedenis. Van 1999 tot 2007 was hij bijzonder hoogleraar Oud-Vaderlands recht aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is sinds 2007 voorzitter van de redactie van de Bijdragen en Mededelingen Gelre. Tegenwoordig is hij als auteur, redacteur en organisator zeer geregeld betrokken bij publicaties over de Gelderse geschiedenis.